maandag 31 maart 2008

Uit de ordner: De Plaats van de Computer: Internet-Focaliteit

Dit keer heb ik uit de ordner een filosofiepaper getrokken. Het gaat over filosoof Albert Borgmann's focaliteit in relatie tot het Internet, wat ik heb geschreven voor het vak 'Filosofie van de ICT' op de UU.

De rode draad door het paper is de volgende vraag: in hoeverre is er sprake van focaliteit op het Internet, en kan er in dat geval beter gesproken worden van Internet-focaliteit?

In het paper bespreek en bediscussieer ik Borgmann’s concepten. Ik koppel de term ‘focaliteit’ los van het impliciete traditionele idee, wat de horizon verbreedt in het aantal mogelijke ‘focale dingen’. Daarbij bespreek ik ook in hoeverre er sprake is van engagement op het Internet, en dan in het bijzonder bij virtuele gemeenschappen en kom ik uiteindelijk met de term 'Internet-focaliteit', waarbij een virtuele gemeenschap als een warm huis vol met mensen rond een gezellige open haard gezien kan worden.

Read this doc on Scribd: De Plaats van de Computer: Internet-Focaliteit
Tineke Pauw Vak: Filosofie van de ICT Docent: Marianne van den Boomen 13-4-2004 De Plaats van de Computer: Internet-Focaliteit 1 Inhoudsopgave Introductie Borgmann’s Concepten De Rol van Traditie binnen Focaliteit Internet Engagement Engagement op Fysiek en Mentaal niveau Engagement op Sociaal Niveau: Individualisering en Socialisering Internet-Focaliteit Conclusie Bronvermelding 3 4 7 8 8 9 11 12 13 2 Eens zullen we terugverlangen naar het tijdperk van de televisie, toen we konden vluchten in stompzinnige passiviteit, zonder de totale betrokkenheid te moeten vrezen die de nieuwe virtuele media van ons eisen. Robert Jacobson Introductie In het Westerse huishouden van tegenwoordig lijkt een computer met Internetaansluiting een onmisbaar item te zijn geworden. Kinderen hebben het op zijn minst nodig voor school, laat staan voor games of ander amusement. De ouders volgen en ontdekken eveneens hun plekje in de virtuele wereld. Terwijl er in de jaren ’50 in vrouwenbladen werd gediscussieerd over wat de beste plek was voor de televisie (Spigel, 1999: 269), wordt daar tegenwoordig goed over nagedacht bij de computer. Nadat de televisie de plek van de open haard verving als middelpunt van de woonkamer, en zo ook voor het gezin als plek van samenkomst, lijkt de computer zich een plekje in de hoek te verschaffen. Albert Borgmann maakte zich al ruim voor de grote doorbraak van het Internet zorgen over hoe het nu verder moest met de mens en de techniek. Wij zouden de greep op de werkelijkheid verliezen door teveel om te gaan met apparaten. Borgmann pleitte ervoor om naast de apparaten wat meer om te gaan met ‘focale dingen’ als de open haard, of om activiteiten te bezigen als tuinieren of hardlopen. Deze voorbeelden liggen echter ver van de huidige, moderne tijd af: ze lijken eerder van begin 20e eeuw te komen, waar de televisie de plek van de open haard nog niet had ingenomen en waar de mens dichter bij de dingen stond. Echter, in de moderne tijd heeft lang niet iedereen meer een open haard of een tuin, laat staan dat iemand de tijd vrij wil maken om te tuinieren. Het Internet blijkt echter een populair tijdverdrijf te zijn geworden. Nu kan men zich afvragen of er ook sprake is van focaliteit bij een apparaat als de computer, dat verbonden is aan het Internet. Dit leidt tot mijn hoofdvraag, die als rode draad door dit essay zal lopen: in hoeverre is er sprake van focaliteit op het Internet, en kan er in dat geval beter gesproken worden van Internet-focaliteit? Ik zal aanvangen met een introductie rond Borgmann’s concepten, welke ik zal bespreken en bediscussiëren. Daarna zal ik de term ‘focaliteit’ loskoppelen van het impliciete traditionele idee, wat de horizon verbreedt in het aantal mogelijke ‘focale dingen’. Vervolgens zal ik trachten te onderzoeken in hoeverre er sprake is van engagement op het Internet, en dan in het bijzonder bij virtuele gemeenschappen. Ten slotte zal ik de Internet-focaliteit bespreken en afsluiten met een conclusie. 3 Borgmann’s Concepten Albert Borgmann schreef in 1984 zijn hoofdwerk genaamd Technology and the Character of Contemporary Life. Daarin zette hij het ‘device paradigm’ uiteen, wat aangeeft dat de verhouding van de mens tot de techniek aan het veranderen is. “Wat hem het meeste zorgen baart is de verandering die de menselijke verhouding tot de werkelijkheid ondergaat ten gevolge van het apparaten-karakter van de techniek” (Tijmes, 1997: 116). Hieruit kan afgeleid worden dat er in Borgmann’s werk sprake is van een mechanistisch wereldbeeld, waarbij de werkelijkheid analyseerbaar en beheersbaar is. Terwijl hij het ‘device paradigm’ als een probleem ziet, wijst hij de techniek echter niet af. Hij probeert een remedie te vinden waarbij mens en techniek op een goede manier naast elkaar kunnen bestaan. “De therapie zoekt Borgmann in een nieuw engagement met de dingen, dat mogelijk is zonder zich af te wenden van de techniek” (Tijmes, 1997: 116). Hij voert het ‘deiktisch discours’ in, waarbij getuigenis en appèl de hoofdrol spelen in zijn remedie voor het device paradigm: “[hij] getuigt van een nieuwe engagement met de dingen en appelleert aan de gevoelens van de lezer zich hiervoor open te stellen” (Tijmes, 1997: 117). Borgmann maakt een onderscheid tussen ‘dingen’ en ‘apparaten’ en ik zal in dit essay zijn definities daarin volgen. Binnen zijn ‘device paradigm’, oftewel apparatenparadigma, hebben apparaten een voor de mens verscholen machinerie, die slechts tot doel heeft een product te verzorgen zonder enige vorm van belemmering of engagement voor de gebruiker. Er is zelfs sprake van een scheiding tussen doel en middelen: de onderliggende machinerie kan worden veranderd, zonder dat het doel oftewel het product wordt gewijzigd. Zo geeft Tijmes in zijn artikel Albert Borgmann: Technologie en het karakter van het hedendaags bestaan het voorbeeld van het horloge: het geeft de tijd aan, maar de mens kan niet zien of het horloge analoog of digitaal werkt. De functie van het aangeven van de tijd blijft daarentegen hetzelfde. “De moderne techniek toont het apparaat dat verantwoordelijk is voor het product, maar onttrekt de gehele ‘machinerie’ die dit mogelijk maakt aan het gezicht van de consument”(Tijmes, 1997: 118). Terwijl dingen sociaal ingebed zijn, hebben apparaten geen context. Volgens Borgmann ontwikkelt de mens een steeds afstandelijker houding ten opzichte van dingen, oftewel er is sprake van “betekenis- en zinsverlies van de dingen”. De apparaten hebben de dingen verdrongen, “waardoor een sociale verschraling manifest is geworden.” (De Mul, 2002b: 278). Het gemak die de apparaten kunnen bieden, gaat ten koste van het 4 ‘engagement’, de betrokkenheid op zowel fysiek, mentaal als sociaal niveau. Impliciet wordt hierbij ook gemeend dat de mens de kijk op de ‘werkelijkheid’ verliest. Hij maakt echter niet duidelijk wat de ‘werkelijkheid’ precies inhoudt, maar aan de hand van zijn voorbeelden blijkt het om een traditioneel beeld van de wereld te gaan, waarbij de band tussen mens en natuur een grote rol speelt. Dit is te herleiden uit de voorbeelden van het hardlopen en tuinieren. Borgmann komt met een remedie voor dit probleem. Hij pleit voor het behoud en het bevorderen van ‘focale dingen’ en ‘focale praktijken’, waarbij de term ‘focaal’ verwijst naar de betekenisvolle en centrale manier die een ding of praktijk kan hebben in het leven. Impliciet wordt er ook mee bedoeld dat er plezier aan beleefd wordt. Borgmann geeft echter geen strakke definitie voor de termen, maar wel het doel: focaliteit dient voortaan het middelpunt van het leven te zijn. Het apparatenparadigma behoort in diens schaduw te staan, op de achtergrond, zodat “[i]n dat geval (...) het apparaten-paradigma niet meer de karakteristieke en dominante manier [is] om met de werkelijkheid om te gaan” (Tijmes, 1997: 131). Door middel van voorbeelden geeft Borgmann wel een beeld van de focale dingen en praktijken. Zo noemt hij het koken, tuinieren, hardlopen, en niet in het minst de open haard. Het laatste kan gezien worden als het toonbeeld voor het samenkomen van het gezin: vanaf het oude Rome waar bij de haard het altaar voor de huisgoden was tot aan de foto’s van familieleden die tegenwoordig vaak bij de haard worden geplaatst. Daarnaast was de open haard iets waar het hele gezin actief aan deelnam: de moeder maakte de haard schoon, de vader kapte het hout wat de kinderen bijeen hadden gesprokkeld (Borgmann, 1984: 42). Rond het ‘focale ding’, de haard, speelde zich het gezinsleven zich af, een ‘focale praktijk’. De haard, in het Latijn ‘focus’, werd en wordt als een centrale plek binnen het huis gezien, vandaar dat Borgmann de term ‘focaliteit’ dan ook van de haard leent (Tijmes, 1997: 127). Het is jammer dat de voorbeelden die Borgmann geeft allen ver van de techniek, of beter gezegd apparaten, af staan. Zij lokken het idee uit dat hij een nostalgie koestert tot het verleden en het ‘goede leven’. Van dit ‘goede leven’ wordt helaas geen definitie gegeven buiten de opmerking dat “het goede leven focale praxis” is (Tijmes, 1997: 131). Het ‘goede leven’ is echter iets heel persoonlijks, waar ieder mens een andere invulling aan kan geven. Zo heeft psycholoog Alfred Adler aangegeven dat ieder mens een unieke levensstijl heeft, “de wijze waarop hij zich aanpast aan en omgaat met zijn omgeving en waarin zijn levensgeschiedenis en doelen tot uiting komen (Glassman, 2003: 190). Zo kan het ‘goede leven’ ook bestaan uit het gemak en de hoeveelheid vrije tijd die apparaten een mens kunnen brengen, als dit een doel is van een persoon. 5 Volgens Borgmann is het gebruik maken van focale dingen, die allen buiten de ICT liggen, de oplossing om het apparatenparadigma tegen te gaan. Echter, aangezien hij toegeeft dat de apparaten zich onmisbaar hebben gemaakt in de maatschappij en dat het apparatenparadigma op de achtergrond zal blijven bestaan, zouden diezelfde apparaten niet eveneens voor enige vorm van focaliteit kunnen zorgen? Of in de woorden van Awee Prins: “Naar aanleiding van Borgmanns lofzang op de open haard, zou bijvoorbeeld de ‘chatbox’van een virtuele gemeenschap een focaal ding kunnen worden genoemd, een virtuele haard, die door de betrokkenen ‘brandend’ moet worden gehouden, waaraan voortdurend moet worden gewerkt en waar een gemeenschap van mensen zich vermag te verzamelen” (De Mul, 2002b: 278). 6 De Rol van Traditie binnen Focaliteit In Borgmann’s voorbeelden van focale dingen lijkt, zoals eerder gezegd, sprake te zijn van nostalgie. Dit kan deels te wijten zijn aan zijn traditionele blik op het, zeer persoonlijke, ‘goede leven’: hij lijkt te verlangen naar het vooroorlogse, Westerse leven, wat hij zelf in zijn jeugd nog deels heeft mee mogen maken. De focale praktijken van koken, hardlopen en tuinieren, geven geen blijk van het haastige moderne leven. Daarnaast geeft hij met het voorbeeld van de open haard zelfs een traditionele verdeling van het gezin aan, waarbij moeder de vrouw het huis verzorgt, terwijl de man buitenshuis werkt. Het valt deze voorbeelden dus te verwijten dat zij binnen een traditionele maatschappij liggen in plaats van de moderne maatschappij waar het apparatenparadigma heerst. Dus op die manier heeft Borgmann inderdaad een nostalgische blik door impliciet te zeggen dat ‘het vroeger beter’ was. John Thompson stelt in zijn boek The Media and Modernity dat tradities niet zijn verdwenen, maar slechts getransformeerd zijn: “They become less taken for granted and less secure as they are increasingly exposed to the corrosive impact of public scrutiny and debate” (Thompson, 1995: 183). Volgens hem blijven tradities bestaan als een manier om de wereld te begrijpen en om ‘ergens’ bij te horen (Thompson, 1995: 187). Het probleem van de nostalgie die als mist om focaliteit heen hangt, ligt bij het traditionele wereldbeeld van Borgmann. Dit dient losgekoppeld te worden van de focale dingen en praktijken, wil het zin hebben om aan vormen van focaliteit bij computers en Internet te denken. Echter, een belangrijker aspect van focaliteit is engagement, welke nu besproken zal worden. 7 Internet Engagement De computer is een apparaat: de machinerie is verborgen voor de gebruiker en de producten die het biedt kunnen zonder al te veel belemmering of engagement genoten worden. Echter, terwijl er volgens Borgmann’s definitie voor apparaten gebrek is aan engagement, kan daar bij de computer aan getwijfeld worden. Ik zal dan ook hierbij bespreken in hoeverre er toch sprake is van engagement op een op Internet aangesloten computer. Het is belangrijk te vermelden dat ik, als ik de term ‘computer’ gebruik, er van uitga dat deze op het Internet aangesloten is. Het engagement vindt plaats op drie niveau’s: het fysieke, mentale en sociale niveau, welke ik ook in die volgorde zal doornemen. Engagement op Fysiek en Mentaal iveau Als een computergebruiker in ‘real life’ op de muis klikt of iets intypt, kan hij of zij op het beeldscherm iets veranderen. De fysieke actie heeft dus een directe virtuele reactie. Deze acties worden echter gemedieerd door de computer; de onzichtbare machinerie zorgt ervoor dat er iets op het scherm gebeurt zodra de gebruiker op de muis klikt. In de zienswijze van Borgmann is er dan ook geen sprake van engagement op fysiek niveau bij de computer: het lichaam van de gebruiker ondervindt weinig belemmering om iets te doen veranderen op het scherm. Zolang er geen virtual reality is, zal engagement op het fysieke niveau zich behouden tot enkele sensorische functies, zoals de ogen en het bewegen van handen over het keyboard, en af en toe lichamelijke uitingen van emotie, zoals het lachen om een grap in een forum. Op mentaal niveau gebeurt er echter veel meer. De gebruiker laat met het online gaan als het ware zijn of haar lichaam achter om de virtuele wereld binnen te stappen. Door immersie, hetzij gedeeltelijk of volledig, gaat de gebruiker op in de virtuele wereld (De Mul, 2002a: 171). De Mul voorspelt dat met virtual reality, waarbij de virtuele wereld in 3D wordt weergegeven, de immersie compleet zal zijn, wat wil zeggen dat de gebruiker de werkelijkheid van binnenuit ervaart. Naar zijn mening kan virtual reality “worden begrepen als een specifieke modus van het lichamelijke in-de-wereld-zijn van het Dasein” (De Mul, 2002a: 176). Nu moet de bezitter van de gemiddelde computer het nog doen met het tweedimensionale computerscherm, maar daar is reeds sprake van gedeeltelijke immersie: dankzij de verbeelding van items, zoals bij Windows het icoontje van de prullenbak om aan te 8 geven dat daar bestanden kunnen ‘weggegooid’ worden, wordt er een virtuele wereld weergegeven die voor de gebruiker tot een bepaalde mate ‘echt’ lijkt. Het mentale in-dewereld-zijn is op die manier al zo ver dat er gesproken kan worden van engagement op mentaal niveau. Virtual reality kan het compleet maken op fysiek niveau. Engagement op Sociaal iveau: Individualisering en Socialisering Toen ik voor het eerst het Internet op ging, leerde ik al snel met de zoekmachine Google omgaan. De eerste zoekterm die ik intypte, was het woord ‘Sailormoon’, wat de titel is van een tekenfilmserie waar ik toentertijd fan van was. De tekenfilm werd uitgezonden op een Duitse tv-zender en ik kende binnen mijn eigen kennissenkring niemand waar ik ermee over kon praten. Toen ik tot mijn grote verbazing bij Google zo’n honderdduizend zoekresultaten kreeg, was het alsof ik eindelijk thuis kwam: er waren dus meer mensen die de serie wisten te waarderen. Al snel stapte ik binnen bij online communities, oftewel virtuele gemeenschappen, waar mensen van over de hele wereld over hun gezamenlijke passie konden discussiëren. Ik zocht contact met hen en met sommigen praat ik na enkele jaren nog steeds via fora of mail. Dit is slechts een persoonlijk voorbeeld van hoe ik virtuele gemeenschappen ontdekte, maar uit onderzoek blijkt dat in 2001 maar liefst 84 procent van de Amerikaanse Internetgebruikers een online community heeft bezocht (Pew Institute for the People and the Press). Bovendien blijkt uit dat onderzoek dat de gebruikers “daardoor mensen hebben leren kennen die ze anders nooit waren tegengekomen in hun sociale leeftijd (qua leeftijd en qua etnische en economische achtergrond)” (Van den Boomen, 2004). Daarnaast bezocht een kwart van de Internetgebruikers virtuele gemeenschappen voor het ‘real life’ lokale gemeenschapsleven, zodat Pew zelf het volgende uit: “These findings represent some hopeful news that the Internet can be a tool for vigorous social engagement, rather than a technology that spurs isolation and alienation among users” (Pew Institute for the People and the Press). Rheingold geeft een waardige definitie voor het fenomeen ‘virtuele gemeenschap’: “Virtual communities are social aggregations that emerge from the Net when enough people carry on those public discussions long enough, with sufficient human feeling, to form webs of personal relationships in cyberspace” (Van den Boomen, 2004). Ze ontstaan niet door bewuste planning, maar door een herhaaldelijke online samenkomst van mensen met een gemeenschappelijke behoefte aan bepaalde informatie, wat alles kan bevatten: amusement, hobbies, werk, ziekte, etcetera. Deze samenkomst zorgt voor een interessante paradox: terwijl 9 er over het algemeen wordt gesproken van individualisering, blijkt dit niet helemaal op te gaan voor het Internet. Online gemeenschappen bestaan uit ‘zwakke bindingen’, wat binnen de sociale netwerkanalyse tegenover ‘sterke bindingen’ wordt gezet: “sterke bindingen vormen zich op grond van nabijheid en permanent onderhoud (...); zwakke bindingen op grond van toevallige connecties en partiële levensaspecten” (Van den Boomen, 2004). Tegenover de sterke bindingen van familie, gezin en vrienden staan dus de zwakke bindingen van kennissen of vage bekenden. De zwakke bindingen van virtuele gemeenschappen hebben echter twee eigenschappen die het van ‘real life’ zwakke bindingen doet onderscheiden. Ten eerste is er het fenomeen dat online eerder hulp wordt geboden of informatie wordt gegeven dan in ‘real life’, “waarschijnlijk omdat mensen zichzelf niet zozeer ervaren als onderdeel van een anonieme massa, maar als de enige persoonlijke ‘aanwezige’” (Van den Boomen, 2004; Wellman&Gulia 1999). Ten tweede is er de sociale samenstelling van de online gemeenschap: terwijl mensen samenkomen voor een gemeenschappelijke interesse, kunnen ze verder van elkaar verschillen van ras, sekse, afkomst enzovoorts. Ondanks de individualisering, is er bij virtuele gemeenschappen sprake van sociabiliteit, een vreemde paradox. Van den Boomen stelt echter dat “(...) aangezien de individualisering en zwakke banden de sociale patronen juist versterken, en de socialisering altijd vanuit het perspectief van een ik-gecentreerd netwerk plaatsvindt, zijn die termen wellicht minder tegenstrijdig dan we dachten” (Van den Boomen, 2004). Daarnaast wijzen meerdere onderzoeken erop dat “[i]nternetactiviteiten [zowel binnen communities, als bij email en chatten] in de regel sterk vervlochten [zijn] met het dagelijks leven en de reeds bestaande sociale netwerken waarin mensen zich bewegen. En in het algemeen zijn mensen van mening dat hun Internet-gebruik familie- en vriendschapsbanden heeft versterkt of vernieuwd” (Van den Boomen, 2004). De virtuele banden van de online gemeenschappen vervangen niet de ‘real life’ sterke en zwakke banden, maar de banden bestaan naast elkaar. Zo kunnen virtuele communities zelfs voor een verrijking van het leven zorgen. Borgmann’s traditionele gezin dat om de open haard zit, wordt deels vervangen, deels aangevuld door nieuwe ‘familieleden’ op het net. In dat opzicht is er inderdaad sprake van een ‘virtuele haard’, zoals Prins stelde, “die door de betrokkenen ‘brandend’ moet worden gehouden, waaraan voortdurend moet worden gewerkt en waar een gemeenschap van mensen zich vermag te verzamelen” (De Mul, 2002b: 278). 10 Internet-Focaliteit Ik heb zojuist besproken dat er sprake is van engagement, hoewel deels, op het Internet, en in het bijzonder bij virtuele gemeenschappen. Borgmann verbindt focaliteit echter enkel aan dingen en niet aan apparaten, zodat voor hem er op Internet geen sprake kan zijn van focale praktijken. Toch is het niet voldoende om focaliteit alleen aan ‘traditionele bezigheden’ te verbinden. Het is belangrijk om te beseffen welke invloed virtuele gemeenschappen op het leven van iemand kan hebben, hoe deze het leven verrijken en voor een ‘warm huis’ kunnen zorgen. Het loont vandaar om na te denken over ‘Internet-focaliteit’. Het engagement dat de computer in verbinding met de virtuele werelden biedt, veegt het idee dat apparaten geen engagement bieden van tafel. Internet-focaliteit houdt in dat het Internet op verschillende manieren voor engagement kan zorgen. De Internet-focaliteit kan naast Borgmann’s definitie van focaliteit bestaan. Terwijl Borgmann’s focaliteit plaats vindt in ‘real life’, is de Internet-focaliteit online te vinden. Internet-focaliteit kan het ‘betekenis- en zinsverlies der dingen’ echter niet tegengaan, volgens Borgmann’s zienswijze is het alleen mogelijk om via dingen de greep op de werkelijkheid terug te krijgen. De mens verliest de kijk op de werkelijkheid door het apparatenparadigma. Het is jammer dat Borgmann geen definitie geeft van de ‘werkelijkheid’, maar binnen zijn gegeven voorbeelden van focale dingen klinkt een traditioneel wereldbeeld door. Het is echter de vraag of de mens door de modernisering de ‘werkelijkheid’ uit het oog verliest. Is het niet juist zo dat met de komst van nieuwe media de mens bewust wordt gemaakt van meerdere werkelijkheden? Het kan dus zo zijn dat Internet-focaliteit de mens juist bewust maakt van een andere werkelijkheid, de virtuele wereld, die zich kan vermengen met het ‘echte leven’. Of zoals Rheingold zegt: “Not only do I inhabit my virtual communities; to the degree that I carry around their conversations in my head and begin to mix it up with them in real life, my virtual communities also inhabit my life. I’ve been colonised: my sense of family at the most fundamental level has been virtualized.” 11 Conclusie Door het apparatenparadigma verliest de mens de greep op de werkelijkheid. Borgmann’s oplossing is focaliteit. Met focale dingen en praktijken zou het ‘betekenis- en zinsverlies der dingen’ ongedaan kunnen worden gemaakt. Echter, zijn voorbeelden van focale dingen en praktijken zijn impliciet traditioneel. Door in te gaan op de rol van traditie, heb ik getracht om de weg vrij te maken voor focaliteit die meer in de geest ligt van het moderne leven. Dit geeft weer hoe individualistisch de gebruiker van de computer bezig kan zijn. Het Internet ontsluit echter een virtuele gemeenschap voor de gebruiker, zodat er ook sprake is van socialiteit. In het Westerse huishouden van tegenwoordig heeft de computer een eigen plekje in huis gekregen. Het vervangt niet de open haard als traditioneel focaal middelpunt. Het vervangt ook zeker niet de tv als modern middelpunt, zoals de damesblaadjes van de jaren ’50 aanraden het in de woonkamer te plaatsen als samenkomst voor het gezin. Nee, de computer staat vaak in een hoekje van de woonkamer, in de studiekamer of verborgen op zolder. Zo ook bestaat Internet-focaliteit naast de ‘real life’ focaliteit van Borgmann. Misschien raakt de mens dan wel de greep kwijt op de werkelijkheid in de manier waarop ze in contact staat met de natuur, maar met de computer krijgt ze er een nieuwe, virtuele werkelijkheid bij. 12 Bronvermelding Van den Boomen, Marianne. Virtuele Bindingen en etwerkeffecten. Nog niet verschenen. Borgmann, Albert. Technology and the Character of Contemporary Life. Chicago, University of Chicago Press, 1984. Glassman, William E. Stromingen in de Psychologie. Baarn, HBUitgevers, 2003. De Mul, Jos. 2002a:Cyberspace Odyssee. Kampen, Uitgeverij Klement, 2002. De Mul, Jos. 2002b: Filosofie in Cyberspace. Kampen, Uitgeverij Klement, 2002. Pew Institute for the People and the Press (2001). 'Most US Internet users visit online groups'. Pew Internet and American Life: 10-04-2004 Spigel, Lynn. “Making room for TV” Communication in history. Technology, culture, society. Ed. D. Crowley and P. Heyer. New York [etc.]: Longman, 1999: 268-276. Thompson, John B. The Media and Modernity: A social theory of the media. California, Stanford University Press, 1995. Tijmes, Pieter. “Albert Borgmann: Technologie en het karakter van het hedendaags bestaan”, in: Achterhuis, Hans et. al., Van Stoommachine tot Cyborg. Amsterdam, Uitgeverij Ambo, 1997. Wellman, Barry & Gulia, Milena (1999). 'Virtual communities as communities: Net-surfers don't ride alone'. In: Smith, Mark A.; Kollock, Peter Communities in cyberspace. London, Routledge. 13


Je kunt het paper hierboven in Scribd bekijken of je kunt het op mijn Scribd-pagina in een groter scherm bekijken en downloaden.

Bron foto: Marttj

Geen opmerkingen: